Congenitale heupluxatie en heupdysplasie

Congenitale heupluxatie en heupdysplasie

  • Incidentie aangeboren heupafwijkingen: 1-4%
  • Risicofactoren:
    • Positieve familieanamnese is de belangrijkste risicofactor
    • Meisjes > jongens
    • Geboorte in stuitligging
    • Klompvoeten, torticollis, metatarsus varus, calcaneo-valgusvoeten, hernia inguinalis
  • Bij het negroïde ras komt congenitale heupdysplasie zelden voor.

De laxiteit van het heupkapsel speelt een centrale rol. Die laxiteit is afhankelijk van genetische, hormonale factoren of ruimtebeperkende factoren in utero. Het exacte moment van luxatie kan zijn: kort voor geboorte, rond de geboorte of in de eerste levensmaanden. De morfologische veranderingen in het acetabulum, de weke delen en het femur zijn een gevolg van de abnormaal vergrote beweeglijkheid in het heupgewricht. Het klinische beeld varieert vervolgens met het vorderen van de leeftijd, daarom prefereert men tegenwoordig de term ontwikkelingsdysplasie, i.p.v. congenitale heupluxatie en –dysplasie.

Omdat de symptomatologie aanzienlijk verandert met het vorderen van de leeftijd, verschillen de diagnostische kenmerken per leeftijd. De kenmerken zijn altijd prominenter bij een eenzijdige heupluxatie, in tegenstelling tot een dubbelzijdige.

  • Bij pasgeborenen is het diagnosticum de heupinstabiliteit.
  • Bij zuigelingen vanaf 3 maanden is het diagnosticum de abductiebeperking in de heup.
  • Na het eerste levensjaar: abductiebeperking, mank lopen, beenlengteverschil (vaker dan op zuigelingenleeftijd) en trekken met 1 been.
  • Bij dubbelzijdige heupluxatie zijn de belangrijkste kenmerken: de eendengang, een versterkte lumbale lordose en een verbreed perineum. Lopen is niet pijnlijk.

Bij pasgeborenen zijn er bovendien verschillende tests om luxaties of luxeerbare heupen te detecteren.

  • Test voor heupluxatie (volgens Ortolani): neonaat in rugligging, heupen en knieën in 90 graden flexie, vervolgens de heupen abduceren en een trekkracht uitoefenen op de femur waardoor er repositie plaatsvindt van de heupkop, hetgeen voelbaar en zichtbaar is als een ‘klik’.
  • Test voor heupluxatie (volgens Barlow): Idem als Ortolani, maar na de abductie vervolgens met de vingertoppen een ventrale druk uitoefenen op de trochanter major. Een aanwezige luxatie wordt op die manier gereponeerd.
  • Test voor luxeerbare heupen (Barlow): Na adductie van de heup wordt getest of de heupkop te luxeren is door druk uit te oefenen in de lies met de duim en axiale druk op de femur.

Beeldvorming

  • Echografie: 100% negatief-voorspellende waarde. Dus eerst echo van de heup bij vermoeden van heuppathologie. Indien echografisch minieme afwijkingen zichtbaar zijn, is een röntgenfoto geïndiceerd om de specifieke pathologie aan te tonen.
  • Röntgenfoto (X-heup) is de enige manier om onderscheid te maken tussen een dysplasie, subluxatie of luxatie. Bovendien kunnen de afwijkingen geobjectiveerd worden, ten gunste van de behandeling.
  • CT of MRI wordt enkel gedaan in uitzonderlijke gevallen, m.n. wanneer er problemen zijn bij de behandeling.

Doel behandeling: behalen van een normaal gebouwd en functioneel heupgewricht. Actief ingrijpen is vereist om repositie te bewerkstelligen. Na repositie zullen de deformaties van weke delen, acetabulum, femur herstellen; de herstelcapaciteit is echter afhankelijk van de leeftijd.

  • Bij pasgeborenen: Na repositie is vervolgens behoud van repositie belangrijk middels een orthese.
  • Zuigelingen 3 mnd: Röntgenologische afwijkingen (dysplasie) herstelt vaak binnen enkele maanden na repositie.
  • >3 maanden: eerst trachten middels tractiebehandeling onbloedig reponeren, middels artrografie de juiste stand controleren, vervolgens gipsen. Als onsuccesvol: open repositie noodzakelijk (operatief).
  • < 1 jaar: Indien de repositie voor de eerste verjaardag is gedaan zonder iatrogene circulatiestoornis van de heupkop, dan is de prognose gunstig.
  • 1,5-2 jaar: onbloedig reponeren is moeilijker. Een bloedige of open repositie is noodzakelijk, vaak ook met correctie van acetabulum en soms femur noodzakelijk. Herstelcapaciteit is nu beperkt (vaak middels bekkenosteotomie volgens Salter of Pemberton).

In het geval van een restdysplasie bij oudere kinderen of adolescenten is een triple osteotomie van het bekken of een pandakplastiek mogelijk. Kans op circulatiestoornis van proximale femur is nu groot. Er wordt nog een alleszins acceptabel heupgewricht verkregen met een groot risico op degeneratieve afwijkingen later.

Let op: Bij vrijwel elke heupaandoening is beschadiging van de circulatie van het proximale femur is een probleem, leidend tot avasculaire necrose.