Systematische interpretatie:
- Ritme
- Geleidingstijden
- Hartas
- Pathologische Q-golven
- R-topprogressie
- ST-segmentdeviaties
- Abnormale T-topinversies
1. Ritme:
- Bekijk eerst het bos, dan de bomen.
- Oogt het ritme regelmatig? En als het op het eerste gezicht onregelmatig oogt, is er dan toch een patroon? Bijvoorbeeld: Lang interval – Kort RR-interval – Lang RR-interval – Kort RR interval.
- Regelmatig ritme past bij: sinusritme, boezemflutter met stabiele AV-geleiding (bijv. 2:1 of 3:1), atriaal ritme, junctioneel ritme, ventriculair escape ritme, allerlei soorten re-entry (AV nodale re-entry, AV re-entry)
- Onregelmatig ritme met hierin een patroon past onder meer bij tweedegraads AV-block
- Volledig onregelmatig ritme wordt het vaakst gezien bij boezemfibrilleren. Een onregelmatig ritme kan ook passen bij atriumflutter met wisselende AV-geleiding.
- Beoordeel de frequentie door het aantal grote vakjes tussen twee R-toppen te tellen. Elk groot vakje is 0.2 seconden, dat is dus één driehonderdste (1/300) van een minuut.
- 1 groot vakje: frequentie = 300/min.
- 2 = 150/min.
- 3 = 100/min.
- 4 = 75/min.
- 5 = 60/min.
- 6 = 50/min.
2. Geleidingstijden:
- PQ-tijd 120-200 ms, QRS-complex < 100 ms, QTc-tijd < 450 ms.
- Gecorrigeerde QT-tijd (QTc) kun je berekenen door de gemeten QT-tijd te delen door het kwadraat van je RR-interval in seconden. Je kunt ook kijken of het einde van je T-top valt vóór de helft van het RR-interval; dan is je QTc waarschijnlijk normaal.
3. Hartas
Normaal -30 tot + 90 graden.
- Methode 1 (inzichtelijker): kijk welke ledemaatafleiding isoelectrisch is (even positief als negatief), de hartas staat loodrecht hierop.
- Methode 2 (eenvoudiger): de hartas is intermediair als aan één van de volgende twee voorwaarden is voldaan:
- Ofwel het QRS-complex is netto positief in I én aVF (dan is je hartas tussen de 0 en 90 graden)
- Ofwel het QRS-complex is netto positief in I en II, netto negatief in aVF (dan is je hartas tussen de -30 en 60 graden)
4. Pathologische Q-golven
Als Q-golf > 1/3e van amplitude R-top heeft of als die meer dan een paar millimeter diep is, kan die pathologisch zijn. De specificiteit voor pathologie neemt toe als méérdere Q-golven in één gebied van het hart (bijv. onderwand of lateraal) pathologisch zijn. Grotere Q’s in III en aVR zijn normaal.
5. R-topprogressie
Normale transitie R > S in V3 of V4.
6. ST-segmenten
Deviatie hoeft niet per se te komen door ischemie, overleg bij twijfel altijd met een ervaren arts. Schenk ook aandacht aan aVR, een ST-segmentelevatie in aVR kan een ‘gespiegelde’ ST-segmentdepressie in het gehele myocard vertegenwoordigen (panischemie, bijvoorbeeld bij drievatslijden, een diepe anemie of een tachycardie).
7. T-toppen
T-topinversies zijn normaal in V1, III en aVR. Zie je elders T-topinversies, dan hoeft dit niet alleen door ischemie te komen; gestoorde repolarisatie kan ook komen door gestoorde depolarisatie, bijvoorbeeld bij geleidingsstoornissen (linkerbundeltakblok) of flinke tachycardie.